“Ons ma leefde samen met Herman; een gepensioneerde buschauffeur. Zoals dat wel vaker zal gebeuren voelde het voor onze moeder als ‘man/vrouw’. Hij kon geld opnemen van haar bankrekening. Op die bankrekening kwamen, ook na het overlijden van onze moeder, nog bedragen binnen waar ze natuurlijk eigenlijk geen recht meer op had. Ze was immers al overleden. Wij schrokken enorm toen op een bepaald instanties zich bij ons meldden voor het terugbetalen van uitkeringen. Niet wij maar Herman kon beschikken over de bankrekening.”
Het onrecht neemt toe als de oudste van beide broers duidelijk wordt dat Herman niet van plan is om persoonlijke zaken van hun moeder terug te geven. Hij is erg gehecht aan familiebezit, temeer omdat zijn vader al op jonge leeftijd is overleden en de moeder flink wat memorabilia heeft opgeslagen. Een grote cd-collectie met de favoriete muziek van vader, een ring en broche die op zich weinig waarde hebben maar wel altijd als ‘familie-bezit’ werd bewaard door moeder.
Navraag bij de notaris wijst al snel uit dat er een leemte zit in de wetgeving die er wel vaker voor zorgt dat er een moeizame verdeling komt van bezittingen van een overledene als er geen sprake is van een geregistreerd partnerschap over huwelijk.